Daerinne claerlijck bewesen wordt, hoe deselve Festus hem gheenssins en heeft gesuyvert, noch verontschuldicht, van de seltsame dolingen, hem aengewesen in't Munster van de Leere der Amsterdamsche Predicanten; ende insonderheyt belanghende 'tghewichtige poinct Van Godt te moeten dienen sonder insicht van belooninghe